Groningen is de hoofdstad van de Nederlandse provincie Groningen en de grootste kern in de gelijknamige gemeente. De plaats wordt in grote delen van Noord-Nederland ook kortweg aangeduid met Stad. De gemeente Groningen had per 1 mei 2014 197.823 inwoners (bron: CBS) en is daarmee veruit de grootste stad van noordelijk Nederland en de op zes na grootste van Nederland. Op 1 september 2014 werd de mijlpaal van 200.000 inwoners in de stad Groningen bereikt.
Van Groningen zijn geen geschreven stadsrechten bekend. Door zijn relatief geïsoleerde ligging, ten opzichte van de opeenvolgende feitelijke machtscentra (Utrecht, Brussel en Den Haag), was de stad historisch gezien vooral op zichzelf en de directe omgeving aangewezen. Als Hanzestad maakte Groningen deel uit van het Noord-Duitse handelsnetwerk. Later werd de stad vooral een regionaal marktcentrum.
De stad ontwikkelde zich tot, en was eeuwenlang defacto, een stadstaat.[2][3][4][5] Sinds de Republiek hoorde Groningen nominaal bij Nederland, maar tot aan de Franse tijd bleef Groningen feitelijk een autonome stad, die heer was in het grootste deel van de provincie. De stad werd tijdens de Tweede Wereldoorlog ernstig gehavend: niet alleen verloor Groningen 3300, voornamelijk Joodse, burgers, bij de bevrijding in 1945 ging een groot deel van de binnenstad in vlammen op.
Tegenwoordig is Groningen een stad met veel gevarieerde handel en industrie. Groningen is daarnaast vooral een studentenstad met ruim 55.000 studenten, van wie ruim 30.000 in de stad wonen. De stad werkt samen met de omliggende gemeenten in de Regiovisie Groningen-Assen.
Naam
De oorsprong en betekenis van de naam Groningen en de oudere variant 'Groeningen' zijn niet zeker. Dichters probeerden het te koppelen aan een volksverhaal over ballingen uit Troje die onder leiding van een zekeremythische figuur Gruno (of Grunius, Gryns of Grunus) hier een nederzetting met Frygiërs uit Duitsland zou hebben gesticht in 453 v.Chr. (volgens een andere overlevering in 130 v.Chr.) en een kasteel hebben gebouwd aan deHunze dat hij 'Grunoburg' noemde. Dat kasteel zou later weer door de Vikingen zijn verwoest en later zou mogelijk op de fundamenten hiervan de Sint-Walburgkerk zijn gebouwd. Er is echter geen enkel bewijs voor deze verhalen.[7]
Een andere theorie stelt dat de naam Groningen is afgeleid van de mansnaam 'Groni'. Hierbij wordt verwezen naar het voorkomen van de vroege spelwijzen 'Groningi' en 'Groninga' in de 11e eeuw en de oude naam 'Gronesbeke' voor een watertje nabij de Hunze (noordgrens van Everswolde). De naam zou dan betekenen 'bij de lieden van Groni'.[8]
Weer een andere theorie over de oorsprong is dat de oude naam Groeningen is afgeleid van 'Groen-inge'; "groene velde(n)". 'groen' zou daarbij van 'cruon' komen en een inge (of enge) is een oude benaming voor een open veld, die in het Saksische gedeelte van Nederland en Duitsland vaak heuvelachtig was. In het wapen van Groningen (en de vlag) zou dit terugkomen in de groene streep; een groene strook land; tussen de Lauwers, de Eems en de Waddenzee.
De Groningse dialectnaam Grunnen heeft dezelfde etymologie. Grun, van het oudere gruun en -inge werd vertaald naar -en of -ens, net zoals in de naam Kantens, dat vroeger waarschijnlijk Kantinge was en wat tegenwoordig nog steeds in hetGronings gebeurt, bijvoorbeeld Thesinge wordt Taisen. Zoals bij de meeste Groningse woorden die op -en eindigen, valt ook hier de -e weg, waardoor je de uitspraak grunn krijgt. Doordat het Groningen is, had het in het Gronings ook Grunnenskunnen zijn, zoals bij Kantens, wat de Friese naam Grins tevens verklaart (vergelijk ook Harlingen – Harns).
In de provincie Groningen wordt de plaats vanouds ook "Stad" genoemd.[9] Daarbuiten wordt deze naam ook wel gebruikt, hoewel de meeste Friezen Grins zullen zeggen. Ook in de kop van Drenthe wordt Groningen aangeduid met 'stad'. In de Middeleeuwen werd de Latijnse naam Groninga gebruikt op kaarten en munten. Ten tijde van de Franse bezetting heette Groningen Groningue. Zelf noemen de inwoners zich "Stadjers" of "Stadjeder". De stad wordt ook wel de "metropool van het Noorden" genoemd. Stadjers noemen haar liefkozend ook wel "Groot Loug", dat wil zeggen "Groot Dorp". Een andere bijnaam van Groningen is Martinistad, verwijzend naar de Martinitoren. Zelf hebben de stad-Groningers als bijnaam:mollebo
Middeleeuwen
De geschreven geschiedenis van Groningen begint in 1040 met de schenking door de Duitse keizer van goederen en rechten aan de kerk van Utrecht. Eerder waren al delen van het koningsgoed geschonken aan het Klooster Werden.
Groningen moet in 1040 al een zekere marktfunctie voor de directe omgeving hebben gehad. De oudste kerk, de Maartenskerk, is blijkens archeologisch onderzoek gesticht rond800. Deel van de schenking was ook het muntrecht, waar de Utrechtse bisschop ook gebruik van heeft gemaakt.
Het aanvankelijk Drentse esdorp, werd in de middeleeuwen een belangrijke handelsplaats. De ligging, op de grens van Drenthe en Friesland, was daarbij van grote waarde.
Na 1040 volgt een lange periode waarin de bronnen weer zwijgen over Groningen. Ruim een eeuw later is er sprake van heftige strijd tussen de bisschop en een deel van de inwoners van de stad. De bisschop beschouwt zichzelf als landsheer, maar de afstand tussen Groningen en Utrecht maakt het lastig voor de bisschop om daadwerkelijk macht in de stad uit te oefenen. Bisschop Hartbert tracht dat probleem op te lossen door deprefectuur op te dragen aan zijn broer. Door het ambt erfelijk te maken creëert hij echter direct een probleem voor zijn opvolgers. De prefect gaat zijn eigen koers varen, waardoor er zich in de stad naast de bisschop twee partijen ontwikkelen, de volgelingen van de prefect, en de Stadjers die zichzelf in staat achten hun eigen belangen te behartigen.
Om hun macht te tonen bouwden de Stadjers in de dertiende eeuw op eigen gezag een omwalling. De macht van de bisschop, en de prefect, wordt ernstig aangetast in de Slag bij Ane als bisschoppelijke troepen die orde op zaken willen stellen in Groningen, een smadelijke nederlaag lijden. Groningen zal zich daarna weinig meer van de bisschop aantrekken.
De groei van dorp tot stad blijkt in deze periode door de stichting van een tweedeparochie rond de Der Aa-kerk en de vestiging van twee kloosters, een van deFranciscanen en een van de Dominicanen. Ook het oudste gasthuis, hetPelstergasthuis, stamt uit deze periode, het wordt voor het eerst genoemd in een pauselijke bul uit 1267. Waar nu het Academiegebouw staat worden in 1276 en1284 twee begijnhofjes gesticht: het Vrouwe Menoldaconvent en het Vrouwe Sywen Convent.
De verstening van de stad krijgt ook vorm in woonhuizen, waarbij de verstening vaak een rol speelt om een huis weerbaar te maken. De oudste bewaard gebleven panden stammen uit de dertiende (Calmershuis, Hinckaertshuis) en veertiende eeuw.
Hoewel van een formele verlening van stadsrecht geen sprake is beschouwt de stad zich dan wel als stad. In het begin van de veertiende eeuw erkent bisschopGwijde van Avesnes ook uitdrukkelijk de rechten van de stad.
In de late middeleeuwen maakte de stad deel uit van de Hanze. De handel van de stad lijkt dan echter al voornamelijk een lokale functie te hebben. Waar in de dertiende eeuw kooplieden uit Groningen nog in bronnen zijn te traceren in verre streken wordt de stad in de veertiende eeuw vooral de marktplaats voor de omliggende, dan nog Friese Ommelanden. De stad ziet zich in deze periode zelf ook als Fries. In 1361 is Groningen dan ook de vergaderplaats van de Upstalbeam. Nadien wordt overigens van deze algemene vergadering van alle Friese gebieden niets meer vernomen.
Stadstaat
In de vijftiende eeuw beleeft Groningen een periode van grote bloei. Friesland is al sinds de veertiende eeuw het toneel van de twisten tussen Schieringers enVetkopers. In het aangrenzende Oost-Friesland vindt in deze periode een vergelijkbare strijd plaats die uiteindelijk door de Cirksena's wordt gewonnen. Als grootste stad in het gebied beschikt Groningen over een aanzienlijke strijdkracht die een doorslaggevende rol kan spelen in lokale conflicten. Hoewel ook de stad zelf strijdtoneel is van de conflicten tussen Schieringers en Vetkopers weet de stad zich na de zoen van Groningen op te werpen als pacificator van de omgeving.
Binnen de huidige provincie wordt het Oldambt in deze periode een van de stad afhankelijk gebied. Met het Westerkwartier, Hunsingo en Fivelingo worden verdragen gesloten of vernieuwd die de invloed van de stad vastleggen of versterken. Ook over de Lauwers sluit de stad verdragen. In Kollum stelt Groningen een kastelein, ook in Oostergo wordt Groningen gezien als de enige kracht die voor rust kan zorgen. Leeuwarden accepteert in 1492 een Gronings garnizoen[10], tot Albrecht van Saksen er in 1498 de macht overneemt. In Westergo weigert enkel Franeker de macht van Groningen te accepteren.
De bloei van de stad blijkt ook uit de bouw van de huidige Martinitoren die in deze periode plaatsvindt. De toren symboliseert de macht die de Stadjers zichzelf toedichten.
Groningen heeft binnen het Heilige Roomse Rijk nooit de juridische status van een "vrije stad" zoals Frankfurt aan de Mainverworven. Wat geschiedde was dat de macht van het verre Bisdom Utrecht afnam en dat de stad het ontstane machtsvacuüm innam.[11] Groningen plaatste zonder privilege een dubbelkoppige adelaar als bij het wapen van een vrije rijksstad in het stadswapen.[12]
Groningen tijdens de Republiek
Groningen had uiteindelijk zijn hand in Friesland overspeeld. De Duitse keizer had Groningen het potestaatschap over Friesland aangeboden, maar Groningen had dit als te duur (de keizer verlangde een jaarlijkse vergoeding) afgewezen. De keizer had het vervolgens aangeboden aan Albrecht van Saksen die het accepteerde. Het potestaatschap omvatte geheel Friesland, in de visie van Albrecht betekende dat niet enkel de huidige provincie Friesland, maar ook de Ommelanden met inbegrip van de stad.
De stad was niet opgewassen tegen de macht van Albrecht en diens zoon George. Om het vege lijf te redden onderwierp de stad zich eerst aan de graaf van Oost-Friesland en later aan Karel van Gelre. Uiteindelijk wendde de stad zich tot Karel Ven werd samen met de Ommelanden opgenomen in de Bourgondische Kreits.
De stad koos uit eigenbelang na het uitbreken van de opstand voor Spanje, maar sloot zich in 1594, de reductie van Groningen, alsnog aan bij de Republiek. Binnen het verband van de Republiek bleef de stad echter als dominante factor binnen het gewest Stad en Lande tot aan de Franse tijd feitelijk een zelfstandige eenheid. In 1606 woonden er (schatting van I.B.M. Matthey op basis van aantal fiscale haardsteden) ongeveer 16.600 mensen in de stad, hetgeen rond 1620 was gestegen tot ongeveer 20.000 en rond 1700 tot ongeveer 23.000 (in Stad en Lande als geheel wonen dan 96.000 mensen).
Groningen kreeg in 1614 zijn universiteit, primair voor de opleiding van predikanten. Eveneens in de zeventiende eeuw werd de stad fors uitgebreid en kreeg zij een nieuwe omwalling. Die nieuwe vesting werd in het rampjaar 1672 vruchteloos belegerd door de bisschop van Münster, Bernhard von Galen. Ieder jaar op 28 augustus viert de stad de overwinning opBommen Berend (zie Gronings Ontzet). In 1698 werd de vesting versterkt met 'Nieuwe Werken', namelijk de Linie van Helpman, ontworpen door Menno van Coehoorn.
Na de Reformatie komt het omvangrijke landbezit van de Groninger kloosters aan de provincie. Als eerste lid van Stad en Lande weet de stad uit dat bezit met name landerijen in het Bourtangermoeras te verwerven. Bestuurlijk horen die landen tot het Oldambt waar de stad politiek de baas is. Als privaat-eigenaar en als publieke overheid bepaalt de stad de wijze van ontginning en zorgt er voor dat de turf enkel via de stad kan worden verhandeld. De kanalen waarlangs de turf wordt vervoerd worden door de stad (het Stadskanaal), aangelegd en geëxploiteerd. De turfhandel en het grondbezit in de Veenkolonieën zorgt voor een stevige basis onder de Groninger economie. De stad wil haar rijkdom ook tonen en schrijft aan het einde van de achttiende eeuw een prijsvraag uit voor een nieuw raadhuis. Juist nadat de prijsvraag in 1774 is gewonnen door Jacob Otten Husly stagneerde de turfwinning waardoor het tot 1817 duurde voordat het stadhuis in versoberde vorm gereed kwam.
In 1797 werd in Groningen een van de eerste kweekscholen voor onderwijzers opgericht door de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen.
Negentiende eeuw
De bijzondere positie van de stad, als Heer van grote delen van de provincie, eindigde in de Franse tijd. De Fransen sloten vrijwel alle universiteiten in Nederland, maar Groningen en Leiden mochten openblijven.
Na de Franse tijd moest de stad zijn positie opnieuw bepalen. Formeel had de stad zijn overheersende positie in de provincie verloren, maar de stadsbezittingen in met name de Veenkoloniën bleven een flinke bijdrage aan de stedelijke financiën leveren. Het Stadskanaal werd verlengd tot aan Ter Apel. Richting Delfzijl werd de verbinding verbeterd door de aanleg van het Eemskanaal, terwijl het Hoornsediepwerd uitgebouwd tot het Noord-Willemskanaal.
De uitleg van de zeventiende eeuw had de groei van de bevolking twee eeuwen kunnen opvangen, maar begon in de loop van deze eeuw toch te knellen. Uitbreiding buiten de omwalling was niet mogelijk vanwege het militaire belang dat de stad als vesting had. Na de Frans-Duitse Oorlog van 1870–1871 werd duidelijk dat vestingen als Groningen militair geen betekenis meer konden hebben. De vestingwet in 1874 maakte dan ook een einde aan de Vesting Groningen, op de oude wallen ontstond het Noorderplantsoen en werd het Academisch Ziekenhuisgevestigd. Buiten de oude omwalling ontstonden nieuwe wijken, eerst langs de Hereweg, later ook de Oosterpoort en aan de noordkant.
Twintigste eeuw
In de twintigste eeuw breidde Groningen zich steeds verder uit, niet alleen in bebouwing, maar ook in oppervlak. Het dorp Helpman werd door Groningen geannexeerd, eerder hoorde het bij de gemeente Haren. De gemeentes Hoogkerken Noorddijk werden in 1969 bij Groningen gevoegd. Groningen wordt in de twintigste eeuw ook een rode stad. In 1901 wordt Eltjo Rugge in de gemeenteraadgekozen, hij zal tot 1946 in de raad blijven en als wethouder een grote stempel zetten op de ontwikkeling van de stad. Met name de Oosterparkwijk is het product van deze sociaaldemocratische gemeentepolitiek.
Tweede Wereldoorlog[bewerken]
De Tweede Wereldoorlog heeft ook in Groningen diepe sporen sporen nagelaten. De stad werd snel en zonder weerstand bezet door de Duitsers. In totaal stierven 3300 inwoners door de oorlog, onder hen 2800 Joodse burgers.[13] De stad had in 1940 een bloeiende Joodse gemeenschap van ongeveer 3000 mensen, onder wie 250 vluchtelingen uit Duitsland.[14] De eerste Groninger Joden - 600 mannen - werden door de Duitsers vanaf augustus 1942 opgeroepen voor werkkampen. De deportaties gingen door tot april 1943. Relatief weinig Groningse Joden doken onder. Een studentencomité hielp Joodse kinderen om onder te duiken. Op de Grote Markt werd in het Scholtenhuis een afdeling van de SD gevestigd, die een scherpe terreur uitvoerde. Beruchtste deelnemers aan die terreur waren de later ter dood veroordeelde Nederlandse SS'er Pieter Faber (geëxecuteerd) en zijn broer Klaas Carel Faber.
De bevrijding van Groningen in 1945 ging gepaard met een heftige strijd, mede door het relatief grote Duitse garnizoen, onder wie SS'ers. In de stad woonden tegen het begin van de oorlog ongeveer 124.000 mensen, maar door een grote stroom vluchtelingen vanuit het zuiden was dit opgelopen tot meer dan 150.000. Veel verzetsstrijders waren vlak voor de komst van de Canadezen opgepakt en gefusilleerd. De gehele noord- en oostwand van de Grote Markt werden verwoest (zie foto), de Martinitoren en -kerk bleven wonderwel gespaard.
Na de oorlog[bewerken]
Na de oorlog breidde de stad zich wederom verder uit. Aan de zuidkant verrezen de wijken Laanhuizen, Corpus den Hoornen De Wijert. In het begin van de jaren zeventig kwam een meerderheidscollege onder leiding van Max van den Berg tot stand. Een van de resultaten van dat college was de invoering van het verkeerscirculatieplan.